zingen

Betekenis

1. to sing
2. (slang) to sing, to blab to the police, to confess under interrogation

Met koppelteken als

zin‧gen

Uitgesproken als (IPA)

/ˈzɪ.ŋə(n)/

Etymologie

From Middle Dutch singen, from Old Dutch singan, from Proto-Germanic *singwaną, from Proto-Indo-European *sengʷʰ-.

Zinnen

Ze kon zo goed zingen dat ze er haar beroep van maakte .

She could sing so well that she made it her profession.