zak

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) a pliable container made of textile, leather or paper such as bag, sack, sachet and pouch
2. (masculine) a pocket
3. (masculine,slang) a scrotum
4. (masculine,offensive,slang,vulgar) A contraction of such insults for males as klootzak or rotzak, referring to the scrotum, roughly equivalent to "asshole".
5. (masculine,obsolete,slang,vulgar) a whore, cunt

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of zakken:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of zakken:
3. (form-of,imperative) inflection of zakken:

Concepten

zak

tas

doos

pot

bak

etui

foedraal

koker

korf

vat

broekzak

baal

emmer

fles

kist

krat

kruik

urn

overzetboot

pont

pontveer

schouw

schrijn

veerboot

veerpont

balzak

buidel

handtas

kuip

teil

tobbe

ransel

vestzak

droplul

klojo

lul

trut

bal

jaszak

tuit

handtasje

reticule

tasje

Uitgesproken als (IPA)

/zɑk/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch sac, from Old Dutch sac, from Proto-West Germanic *sakku, from Proto-Germanic *sakkuz, from Latin saccus.

Zinnen

Ze droeg de zware zak aan haar schouder .

She carried the heavy bag on her shoulder.

Zelfs een servet in je zak stoppen is stelen .

Even putting a napkin in your pocket is stealing.