verleden

Betekenis

Adj

1. (dated,not-comparable) gone by, past
2. (not-comparable) previous, last

Noun

the past

Etymologie

From Middle Dutch verleden, the past participle of verliden (“to pass by”) (modern verlijden).

Zinnen

In het verleden is er nog al eens iets misgegaan op deze afdeling .

Something has gone wrong in this department in the past.