ramp

Betekenis (Engels)

1. (feminine) disaster, catastrophe
2. (feminine) an accident

Synoniemen

catastrofe

onheil

debâcle

ondergang

verval

schipbreuk

tegenspoed

tragedie

treurspel

vuil

tragiek

verwildering

ineenstorting

calamiteit

boze geest

tegenval

cataclysme

onreinheid

plaag

rampspoed

Uitgesproken als (IPA)

/rɑmp/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch ramp (“misfortune”). Related to rimpel (“wrinkle”). In the 19th century, the grammatical gender of the word was a matter of debate. It was finally standardized as feminine, departing from its historical masculine gender.

Zinnen

Mijn zakenreis naar Brussel was een ramp .

My business trip to Brussels was a disaster.

De ramp kan groeien en escaleren .

This disaster could escalate.