roem

Betekenis (Engels)

Noun

glory (honour and valour)

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of roemen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of roemen:
3. (form-of,imperative) inflection of roemen:

Synoniemen

glorie

reputatie

lof

faam

eer

beroemdheid

mare

roep

befaamdheid

gerucht

eer or

gezag

naam

prestige

verdienste

vermaardheid

autoriteit

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch roem (“boasting”), from Old Dutch *ruom, from Proto-Germanic *hrōmaz (“noise, shouting”), related also to Proto-Germanic *hrōþiz with a change to a dental consonant, of IE origin. Compare German Ruhm (“fame”) and Old English hrēmiġ (“exultant”).