persoon

Betekenis (Engels)

1. (feminine,masculine) person, individual
2. (feminine,masculine) person, character, personality
3. (feminine,masculine) person, hypostasis

Synoniemen

mens

personage

man

👨

individu

woelwater

type

kerel

plakker

enkeling

ketellapper

kittelorig

knul

knuppel

letterlijk

mensenkind

notabele

op blote voeten

preuts persoon

rare snuiter

rol

snuiter

speler

sterveling

sujet

topfiguur

topfunctionaris

vent

vuurtoren

ziel

boerenkinkel

deze of gene

stijfkop

sukkel

gehard

gedrongen

aardappel

🥔

person

cadeau

domme

een groot man

figuur

hark

huilebalk

hypostase

intellectueel

Geslacht

♂️ Mannelijk

Uitgesproken als (IPA)

/pərˈsoːn/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch persone, ultimately from Latin persōna. Doublet with persona.

Zinnen

Zij is een extravert persoon .

She's an outgoing person.

Het was een hulde aan de menselijke persoon en de menselijke waardigheid .

It was a tribute to human individuality and dignity.

De fungerend voorzitter is zelf de juiste persoon om dit te doen .

The President-in-Office is personally extremely well placed to do this.