stem

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine) voice, sound made by the mouth using airflow
2. (feminine) the ability to speak
3. (feminine) vote
4. (feminine,obsolete) word
5. (feminine) voice, property formed by vibration of the vocal cords

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of stemmen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of stemmen:
3. (form-of,imperative) inflection of stemmen:

Concepten

stem

partij

stembusgang

taal

inspraak

stemgeluid

geluid

klank

Uitgesproken als (IPA)

/stɛm/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch stemme, from Old Dutch *stemma, from Proto-West Germanic *stebnu, from Proto-Germanic *stebnō, *stamnijō. Under influence of Latin vox (“voice, word”), it acquired the now obsolete sense of “word”.

Zinnen

Je hebt een mooie stem .

You've got a beautiful voice.

Ook de stem van de kleine landen moet worden gehoord .

The voice of small countries must also be heard.

Andere mensen hebben een hoge stem die minder ver draagt .

Other people have a high voice that carries less far.

Ik heb vanmorgen mijn stem uitgebracht in het stemhokje .

I cast my vote in the voting booth this morning.