grens

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine) physical, territorial border, frontier
2. (feminine) boundary, limit, threshold

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of grenzen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of grenzen:
3. (form-of,imperative) inflection of grenzen:

Synoniemen

perk

landsgrens

rand

afbakening

limiet

scheiding

begrenzing

boord

uiterste

contour

waterscheiding

schreef

streep

aflijning

beperking

demarkatielijn

kantlijn

demarcatielijn

grenslijn

scheidingslijn

afgrenzing

demarcatie

demarkatie

marge

linie

kant

Uitgesproken als (IPA)

/ɣrɛns/

Etymologie (Engels)

Borrowed in the 16th century from Middle Low German grense, grenitse and/or German Grenze, both ultimately from Old Polish granica, from Proto-Slavic *granica.

Zinnen

De grens werd bewaakt .

The border was guarded.

Het Oeralgebergte vormt de officiële grens tussen Europa en Azië .

The Ural Mountains form the official border between Europe and Asia.