aanval

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) an act of aggression; assault, attack
2. (masculine) a sudden convulsion; attack, seizure

Verb

first-person singular dependent-clause present indicative of aanvallen

Synoniemen

offensief

vlaag

attaque

charge

uitval

toeval

overval

lading

bestorming

toegang

hartaanval

infarct

aanslag

insult

beroerte

binnengaan

entree

heenweg

intrede

inval

kritiek

‼️

stormloop

Met koppelteken als

aan‧val

Uitgesproken als (IPA)

/ˈaːn.vɑl/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch aenval. Equivalent to aan (“on”) + val (“fall”).

Zinnen

Gedurende de koude oorlog was er een groot risico op een nucleaire aanval .

During the Cold War, there was a high risk of a nuclear attack.