tromper

Betekenis (Engels)

1. to deceive, lead astray, mislead
2. to trick, dupe
3. to cheat on one's significant other
4. to distract oneself from
5. to make a mistake, be wrong
6. to mix up

Concepten

bedriegen

misleiden

ontgoochelen

tegenvallen

teleurstellen

op een dwaalspoor zetten

adulteren

echtbreken

overspel plegen

begoochelen

in de maling nemen

ontwijken

vergissen

vreemdgaan

fout

maken

vergissing

zich vergissen

een fout maken

in de fout gaan

oplichten

afzetten

Met koppelteken als

trom‧per

Uitgesproken als (IPA)

/tʁɔ̃.pe/

Etymologie (Engels)

Inherited from Middle French tromper, from Old French tromper (“to tramp, trump, delude”, literally “to play on the trumpet”), from trompe (“trump, trumpet”), from Frankish *trumpa (“trump, trumpet”), from a common Germanic word akin to Old High German trumba, trumpa (“trump, trumpet”), ultimately imitative.
More at tramp, tromp, trump.