spend

Betekenis (Engels)

Verb

1. To pay out (money).
2. To bestow; to employ; often with on or upon.
3. To squander.
4. To exhaust, to wear out.
5. To consume, to use up (time).
6. To have an orgasm; to ejaculate sexually.
7. To waste or wear away; to be consumed.
8. To be diffused; to spread.
9. To break ground; to continue working.

Noun

1. Amount of money spent (during a period); expenditure.
2. Expenditures; money or pocket money.
3. Discharged semen.
4. Vaginal discharge.

Concepten

uitgeven

besteden

spenderen

verteren

spanderen

doorbrengen

aangeven

aanreiken

verdrijven

verbruiken

verkwisten

aanbotsen

aandoen

aandraaien

aansteken

doneren

geduwd worden

geven

inschakelen

opbrengen

schakelen

schenken

toebrengen

toekennen

uitgaan

uitkomen

uitlopen

uitstappen

uitstijgen

uittreden

verlenen

zich stoten

verdrijven

slijten

verslijten

verbrengen

verspillen

leegmaken

opruimen

uitputten

bijdragen

Uitgesproken als (IPA)

/spɛnd/

Etymologie (Engels)

From Middle English spenden, from Old English spendan (attested especially in compounds āspendan (“to spend”), forspendan (“to use up, consume”)), from Proto-West Germanic *spendōn (“to spend”), borrowed from Latin expendere (“to weigh out”). Doublet of expend.
Cognate with Old High German spentōn (“to consume, use, spend”) (whence German spenden (“to donate, provide”)), Middle Dutch spenden (“to spend, dedicate”), Old Icelandic spenna (“to spend”).