near
Betekenis (Engels)
-
- Physically close.
- Close in time.
- Closely connected or related.
- Close to one's interests, affection, etc.; intimate; dear.
- Close to anything followed or imitated; not free, loose, or rambling.
- So as barely to avoid or pass injury or loss; close; narrow.
- Approximate, almost.
- On the side nearest to the kerb (the left-hand side if one drives on the left).
- Next to the driver, when he is on foot; (US) on the left of an animal or a team.
- (obsolete) Immediate; direct; close; short.
- Stingy; parsimonious.
- Within the currently selected segment in a segmented memory architecture.
Concepten
dichtbij
nabij
bij
komend
aanstaand
eerstvolgend
naderen
naverwant
aan
naast
daarnaast
in de buurt van
dierbaar
dichterbijkomen
ernaast
hiernaast
in de nabijheid
dicht
nauwkeurig
approximatief
binnen
elk
ieder
in
met
naar
op
per
samen met
te
tegen
telkens
ten behoeve van
tot
voor
à
dichtbij komen
bijna
intiem
bij
dichtbij
nabij
naburig
daarbij
waarbij
na
nabije
dichtbijzijnd
imminent
krenterig
nauw
rechtstreeks
schriel
zogenaamd
zuinig
als
circa
een stuk of
even
gelijk
gelijkelijk
grofweg
min of meer
omtrent
ongeveer
ruwweg
zo
zoals
zowat
Frequentie
Uitgesproken als (IPA)
/nɪə̯(ɹ)/
Etymologie (Engels)
From Middle English nere, ner, from Old English nēar (“nearer”, comparative of nēah (“nigh”), the superlative would become next), influenced by Old Norse nær (“near”), both originating from Proto-Germanic *nēhwiz (“nearer”), comparative of the adverb *nēhw (“near”), from the adjective *nēhwaz, ultimately from Pre-Proto-Germanic *h₂nḗḱwos, a lengthened-grade adjective derived from Proto-Indo-European *h₂neḱ- (“to reach”). Cognate with Old Frisian niār (“nearer”), Dutch naar (“to, towards”), German näher (“nearer”), Danish nær (“near, close”), Norwegian nær (“near, close”) Swedish nära (“near, close”). See also nigh. Near appears to be derived from (or at the very least influenced by) the North Germanic languages; compare Danish nær (“near, close”), Norwegian nær (“near, close”) Swedish nära (“near, close”), as opposed to nigh, which continues the inherited West Germanic adjective, like Dutch na (“close, near”), German nah (“close, near, nearby”), Luxembourgish no (“nearby, near, close”). Both, however, are ultimately derived from the same Proto-Germanic root: *nēhw (“near, close”).
Verbeter je uitspraak
Begin met het leren van Engels met learnfeliz .
Oefen het spreken en onthouden van " near " en vele andere woorden en zinnen in Engels .
Ga naar onze Engels cursuspagina
Notes