move
Betekenis (Engels)
-
- To change place or posture; to go, in any manner, from one place or position to another.
- To act; to take action; to begin to act
- To change residence, for example from one house, town, or state, to another; to go and live at another place. See also move out and move in.
- To cause to change place or posture in any manner; to set in motion; to carry, convey, draw, or push from one place to another
- To transfer (a piece) from one space or position on the board to another.
- To excite to action by the presentation of motives; to rouse by representation, persuasion, or appeal; to influence.
- To arouse the feelings or passions of; especially, to excite to tenderness or compassion, to excite (for example, an emotion).
- To propose; to recommend; specifically, to propose formally for consideration and determination, in a deliberative assembly; to submit
- (obsolete) To mention; to raise (a question); to suggest (a course of action); to lodge (a complaint).
- (obsolete) To incite, urge (someone to do something); to solicit (someone for or of an issue); to make a proposal to.
- (obsolete) To apply to, as for aid.
- To request an action from the court.
- (obsolete) To bow or salute upon meeting.
- To sell or market (especially physical inventory or illicit drugs).
- To transfer the value of one object in memory to another efficiently (i.e., without copying it in entirety).
Concepten
bewegen
verplaatsen
verhuizen
ontroeren
verroeren
aangrijpen
zich bewegen
beweging
verhuizing
zet
gaan
roeren
aandoen
verschuiven
stap
overbrengen
opwekken
trekken
reizen
zich verplaatsen
zetten
verzetten
aansporen
maatregel
beurt
slag
optreden
verleggen
doen bewegen
zich verroeren
treffen
verdrijven
maatregelen treffen
stappen ondernemen
aanzetten
drijven
ontzetten
voorstellen
verroering
teweegbrengen
doen
opereren
werken
omzetten
overplaatsen
wegschuiven
transporteren
lopen
een zet doen
zich aanstellen
agiteren
ophitsen
opruien
opstoken
opwinden
schudden
aanrichten
belezen
determineren
doen besluiten
nauwkeurig bepalen
overhalen
stichten
veroorzaken
aanmaken
ageren
bedrijven
bezig zijn
effect sorteren
handelen
maken
te werk gaan
uitbrengen
uitrichten
uitvoeren
uitwerken
uitwerking hebben
opzij schuiven
afnemen
marcheren
vervoeren
10.verhuizing
aangrijpen
opzij schuiven
dwalen
raken
aandeel
actie
daad
gedoe
handeling
toedoen
verrichting
werking
aanvuren
aanwakkeren
de sporen geven
prikkelen
zwepen
overzetten
aanzetten tot
afwentelen
opschieten
hervestiging
murw maken
weekmaken
heengaan
op trektocht gaan
rijden
rondreizen
rondtrekken
varen
verdringen
meegaan
wuiven
wegnemen
slenteren
spankeren
afdragen
bezorgen
sturen
actief zijn
pogen
nastreven
proberen
streven
bedragen
belopen
komen op
uitkomen op
zijn
vertallen
Frequentie
Uitgesproken als (IPA)
/muːv/
Etymologie (Engels)
From Middle English moven, moeven, meven, borrowed from Old Northern French mover, moveir and Old French mouver, moveir (“to move”) (compare modern French mouvoir from Old French movoir), from Latin movēre, present active infinitive of moveō (“move; change, exchange, go in or out, quit”), from Proto-Indo-European *m(y)ewh₁- (“to move, drive”). Cognate with Lithuanian mauti (“to push on, rush”), Sanskrit मीवति (mī́vati, “pushes, presses, moves”), Middle Dutch mouwe (“sleeve”). More at muff. Largely displaced native English stir, from Middle English stiren, sturien, from Old English styrian.
Verbeter je uitspraak
Begin met het leren van Engels met learnfeliz .
Oefen het spreken en onthouden van " move " en vele andere woorden en zinnen in Engels .
Ga naar onze Engels cursuspagina
Notes
Sign in to write sticky notes
Questions