grasp

Betekenis (Engels)

Verb

1. To grip; to take hold, particularly with the hand.
2. To understand.
3. To take advantage of something, to seize, to jump at a chance.

Noun

1. Grip.
2. Understanding.
3. That which is accessible; that which is within one's reach or ability.

Concepten

grijpen

vastpakken

begrijpen

vastgrijpen

vatten

aangrijpen

bemachtigen

snappen

greep

verstaan

grip

beetpakken

vasthouden

inzien

begrip

beetkrijgen

beetnemen

bemerken

gewaar worden

halen

inslaan

merken

pakken

teisteren

vangen

vernemen

waarnemen

vat

inname

slag

omklemmen

omvatten

confisqueren

in beslag nemen

konfiskeren

raken

treffen

verbeurd verklaren

doorkrijgen

verdenken

zich vasthouden

houden

bevattingsvermogen

macht

arresteren

graaien

grissen

nemen

toegrijpen

vastnemen

knauwen

bevatten

beseffen

doorstoten

Uitgesproken als (IPA)

/ɡɹɑːsp/

Etymologie (Engels)

From Middle English graspen, grapsen, craspen (“to grope; feel around”), from Old English *grǣpsian, from Proto-West Germanic *graipisōn, from Proto-Germanic *graipisōną, from Proto-Indo-European *gʰrebʰ- (“to take, seize, rake”), the same ultimate source as grab.
Cognate with German Low German grapsen (“to grab; grasp”), German grapsen and grapschen, Saterland Frisian Grapse (“double handful”), Old English grāpian ("to touch, feel, grasp"; > Modern English grope). Compare also Swedish krafsa (“to scatch; scabble”), Norwegian krafse (“to scramble”).

Zinnen

It was just that he couldn't grasp what it meant .

Het was gewoon dat hij niet kon begrijpen wat het betekende.