appoint

Betekenis (Engels)

1. To set, fix or determine (a time or place for something such as a meeting, or the meeting itself) by authority or agreement.
2. To name (someone to a post or role).
3. To furnish or equip (a place) completely; to provide with all the equipment or furnishings necessary; to fit out.
4. To equip (someone) with (something); to assign (someone) authoritatively (some equipment).
5. To fix the disposition of (property) by designating someone to take use of (it).
6. (obsolete) To fix with power or firmness by decree or command; to ordain or establish.
7. (obsolete) To resolve; to determine; to ordain.

Concepten

benoemen

toewijzen

voor het gerecht dagen

bepalen

vaststellen

aanstellen

aanduiden

aangeven

aanwijzen

een teken geven

kenmerken

kiezen

laten zien

merken

tekenen

tentoonspreiden

tonen

uitduiden

uitkiezen

uitlezen

uitpikken

uitwijzen

uitzoeken

verkiezen

vertonen

wijzen

bevestigen

fixeren

tuigeren

vastmaken

toedichten

toekennen

toeschrijven

aanbinden

aanbranden

aansluiten

binden

meren

onderbinden

vastbinden

vastleggen

verbinden

belasten met

laden

opdracht geven

opdragen

afvaardigen

delegeren

definiëren

omschrijven

bestellen

bestemmen

plaatsen

beschikken

beschikken over

uitrusten

voorschrijven

nomineren

Met koppelteken als

ap‧point

Uitgesproken als (IPA)

/əˈpɔɪnt/

Etymologie (Engels)

From Middle English apointen, borrowed from Old French apointier (“to prepare, arrange, lean, place”) (French appointer (“to give a salary, refer a cause”)), from Late Latin appunctare (“to bring back to the point, restore, to fix the point in a controversy, or the points in an agreement”); Latin ad + punctum (“a point”). See point.