verkürzen

Betekenis (Engels)

1. (transitive,weak) to shorten
2. (reflexive,weak) to shorten (become shorter)
3. (transitive,weak) to reduce (in distance, duration, quantity)

Concepten

inkorten

bekorten

afkorten

verkorten

beperken

beknotten

excerperen

resumeren

samenvatten

verminderen

knotten

begrenzen

kortwieken

Synoniemen

abkürzen

kürzen

verkleinern

kürzer machen

stutzen

vermindern

zusammenfassen

abbreviieren

einziehen

🧵

kappen

raffen

summieren

verringern

reffen

schrumpfen

klein machen

magern

vereinfachen

fallen

einlaufen

auf Formalitäten verzichten

beschneiden

kürzer werden

perspektivisch zeichnen

auslassen

Met koppelteken als

ver‧kür‧zen

Uitgesproken als (IPA)

/fɛɐ̯ˈkʏʁt͡sən/

Etymologie (Engels)

ver- + kürzen

Zinnen

Um die Ausfallzeiten zu verkürzen , wird Tag und Nacht gearbeitet .

Dag en nacht worden gewerkt om de uitvaltijd te verkorten.