hauen

Betekenis (Engels)

1. (class-7,literary,strong,weak) to thrust, slash (with a weapon)
2. (class-7,strong,transitive,weak) to cut, hew
3. (class-7,colloquial,strong,weak) to hit, beat, bang, whack
4. (class-7,colloquial,reflexive,strong,weak) to fling oneself
5. (class-7,regional,strong,weak) to chop, chop down

Concepten

houwen

slaan

kloppen

klappen

hakken

kappen

meppen

beeldhouwen

uithakken

uithouwen

opvallen

afranselen

halen

inslaan

raken

teisteren

treffen

afrossen

doorroeren

dorsen

omroeren

roeren

afhakken

afhouwen

afkappen

beitelen

omhakken

slijpen

snerpen

snijden

uitknippen

aanbotsen

aanstoot geven

choqueren

geduwd worden

kwetsen

zich stoten

neerslagen

smakken

Met koppelteken als

hau‧en

Uitgesproken als (IPA)

[ˈhaʊ̯ən]

Etymologie (Engels)

From Middle High German houwen, Old High German houwan, from Proto-West Germanic *hauwan, from Proto-Germanic *hawwaną. Cognate with English hew.