Zeit

Betekenis

Noun

1. (feminine) time (as a concept)
2. (feminine) time of day (clipping of Uhrzeit.)
3. (feminine) period, era (time in the past)
4. (feminine) stint (e.g. in the army)
5. (feminine) tense

Name

a surname

Uitgesproken als (IPA)

[t͡saɪ̯t]

Etymologie

From Middle High German zīt, from Old High German zīt, from Proto-Germanic *tīdiz, from Proto-Indo-European *déh₂itis (“time, period”), from *deh₂y- (“divide”).
Cognate with Low German Tiet, Tied, Dutch tijd, English tide, Danish tid, Norwegian tid, Swedish tid. Also cognate, more distantly, with English time.

Zinnen

Während dieser Zeit drehte er viele Filme .

Gedurende deze tijd heeft hij veel films gemaakt.

In der Umgebung finden sich Spuren aus gallo-römischer Zeit .

In het gebied zijn er sporen van Gallo-Romeinse tijden.

Diese sind auch heute bei der Interpretation von Werken aus dieser Zeit nützlich .

Deze zijn vandaag nog steeds nuttig bij het interpreteren van werken vanaf deze tijd.

Sie war stets bemüht , ihre Aufgaben in der vorgegebenen Zeit zu erledigen.

Ze heeft altijd geprobeerd haar taken in de gegeven tijd te doen.

In dieser Zeit wurde er auch zum Seneschall des Grafen ernannt .

Gedurende deze tijd werd hij ook benoemd tot Seneschall van de graaf.

Die Zeit vergeht wie im Fluge , stellte Jasmin fest .

De tijd verstrijkt zoals tijdens de vlucht, vond Jasmin.

Gleichzeitig fand ein Kongress mit den führenden Kunsthistorikern der Zeit statt .

Tegelijkertijd vond een congres met de toonaangevende kunsthistorici van die tijd plaats.

Nach dem Ende der Zeit des Nationalsozialismus wurde er wieder als Ehrensenator geführt .

Na het einde van de tijd van het nationale socialisme werd hij opnieuw geleid als ere -senator.