Woordenboek
życie
Betekenis
- verbal noun of żyć
- life (state of organisms preceding their death)
- life (process of being alive)
- life (energy and vitality)
- life (lifeforms, generally or collectively)
- life (that which allows one to live)
- life (particular aspect of existence; general activity associated with something)
- life; lifespan (span of time during which an object operates)
- life (chance to play that is lost when a mistake is made)
Met koppelteken als
ży‧cie
Geslacht
Onzijdig
Uitgesproken als (IPA)
/ˈʐɨ.t͡ɕɛ/
żyć
-
- to live (to be alive)
- to live (to pass life in a specified manner)
- to live (to make a living doing something; to maintain or support one's existence; to provide for oneself; to subsist)
- to live with (to be with someone in some conditions)
- to live (to inhabit, to reside)
- to live (to endure in memory; to escape oblivion)
- to live, to breathe (to entirely focus on)
- to have regular sexual relations with someone
- to live (to make the most of life)
Begin met het leren van Pools met learnfeliz .
Oefen het spreken en onthouden van " życie " en vele andere woorden en zinnen in Pools .
Ga naar onze Pools cursuspaginaZinnen
Więc ja na nowo się urodziłam, na nowo życie rozpoczynam!
Dus ik ben opnieuw geboren, ik begin weer mijn leven!