słońce

Betekenis

Noun

1. sun (star, especially when seen as the centre of any single solar system)
2. sun, sunlight (light emitted by the sun)
3. sun (sunny place, place receiving sunshine)
4. sunshine (person that is endeared by the speaker)
5. (obsolete) antifog lighthouse
6. (obsolete) Catherine wheel (firework that is a spinning while of fire)

Name

Alternative letter-case form of Słońce (“the Sun”) (Earth's star)

Met koppelteken als

słoń‧ce

Geslacht

Onzijdig

Uitgesproken als (IPA)

/ˈswɔɲ.t͡sɛ/

Etymologie

Inherited from Old Polish *sъlnьce.

Zinnen

A za oknem coraz wyższe słońce .

En de zon wordt steeds hoger.

Odwrócił głowę , bo słońce świeciło mu w oczy .

Hij draaide zijn hoofd om omdat de zon in zijn ogen scheen.

Stał i jesienne słońce świeciło na niego .

De herfstzon scheen naar hem.

I dotknięcie jej było jak słońce , leżące na powiekach .

En haar aanraken was als de zon, liggend op haar oogleden.