vloek

Betekenis (Engels)

Noun

curse

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of vloeken:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of vloeken:
3. (form-of, imperative) inflection of vloeken:

vloeken

• Verb
• Noun

Lees verder

Synoniemen

vervloeking

verwensing

doem

mijn God

miljard

scheldwoord

krachtterm

betovering

beheksing

godslastering

lieve hemel

Vertalingen

Fluch

curse

maldição

malédiction

maldición

maledizione

juron

κατάρα

mauvais sort

nalet

Frevel

lanet

maledicció

Uitgesproken als (IPA)

/vluk/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: vloec

Overgenomen van Old Dutch: fluok

In summary

From Middle Dutch vloec, from Old Dutch fluok. See the verb vloeken.