tuig

Betekenis

Frequentie

B2
Uitgesproken als (IPA)
/tœy̯x/
Etymologie

From Middle Dutch tuyg (“tools, apparatus, utensil, ornament”), from Old Dutch *tiug, from Proto-West Germanic *teug, from Proto-Germanic *tiugiją, *teugą (“stuff, matter, device”), from *teuhaną (“to lead, bring, pull”), from Proto-Indo-European *dewk- (“to pull, lead”). Cognate with German Zeug (“thing, device”).

Nieuw
tuigen

Nederlands

Begin met het leren van Nederlands met learnfeliz .

Oefen het spreken en onthouden van " tuig " en vele andere woorden en zinnen in Nederlands .

Ga naar onze Nederlands cursuspagina

Notes

Sign in to write sticky notes

Questions