rust

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine, no-diminutive) rest, calm, peace
2. (feminine, no-diminutive) half-time

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, second-person, singular, third-person) inflection of rusten:
2. (form-of, imperative) inflection of rusten:

rusten

1. (intransitive) to rest
2. (intransitive) to lie, be supported (by something)

Lees verder

Synoniemen

kalmte

stilte

pauze

rustigheid

stilstand

halftime

gerustheid

bedaardheid

ontspanning

vrede met zichzelf

strakheid

vrede

☮️

wapenstilstand

recreatie

rusttijd

vacantie

bestand

bewegingloosheid

halte

🛑

nachtrust

pause

roede

roerloosheid

rusten

stilzwijgen

Vertalingen

Ruhe

rest

repos

Pause

peace

☮️

pace

☮️

repouso

descanso

Stille

recess

repose

intermission

pause

pausa

paz

☮️

Uitgesproken als (IPA)

/rʏst/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: ruste

Overgenomen van Old Dutch: *rusta

Verwant aan Duits: Rüste

In summary

From Middle Dutch ruste, from Old Dutch *rusta, from Proto-Germanic *rustijō. Cognate with English rest, German Low German Rüst (“rest”), German Rüste (“end, sunset”).