noemen

Betekenis (Engels)

1. (transitive) to call, to name
2. (transitive) to mention
3. (dialectal,intransitive,proscribed) to have as one's name

Concepten

noemen

heten

vermelden

gewag maken van

benoemen

uitmaken voor

citeren

opnoemen

gewag maken

aanhalen

een naam geven

een beroep doen op

opbellen

roepen

appeleren

klikken

praten

verklappen

dopen

Met koppelteken als

noe‧men

Uitgesproken als (IPA)

/ˈnumə(n)/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch noemen, from Old Dutch *nuomen, from Proto-Germanic *nōmijaną.

Zinnen

Tot slot wil ik nog een klein probleem noemen .

Finally, another small problem.

Wie profiteert er van deze misdaad als ik dat zo mag noemen ?

Who benefits from this crime if I may call it that?

Ik zal u in het kort nog eens de actiepunten van het programma noemen .

I should like to remind you briefly of the main features of this programme.

Het maatschappelijk draagvlak van de maatregel was niet hoog te noemen .

The public support for the measure was not high.