luik

Betekenis (Engels)

Noun

1. (neuter) hatch
2. (neuter) shutter
3. (neuter) panel, as in a triptych
4. (figuratively,neuter) first-rank section, part (of few), e.g. chapter of a plan

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of luiken:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of luiken:
3. (form-of,imperative) inflection of luiken:

Synoniemen

dakraam

patrijspoort

vensterblind

blind

sorteerplankje

deel

fase

ooglid

Uitgesproken als (IPA)

/lœy̯k/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch luke, from the (now obsolete) verb luiken. Cognate with German Luke.

Zinnen

In het geval dat de boot lekt moet je het luik onmiddellijk sluiten .

In the event that the boat leaks, close the hatch immediately.