kreuk

Betekenis (Engels)

Noun

an unintended crease, wrinkle

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of kreuken:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of kreuken:
3. (form-of, imperative) inflection of kreuken:

Synoniemen

rimpel

plooi

kreukel

frons

vod

vouw

lor

Vertalingen

crease

pucker

ruck

wrinkle

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: crōke

In summary

From Middle Dutch crōke, perhaps related to Proto-West Germanic *krōk (“bend, hook”).

Zinnen

Er zat alweer een kreuk in zijn hemd .

There was another wrinkle in his shirt.