bang

Betekenis (Engels)

Adj

1. scared, frightened
2. fearful
3. anxious

Noun

a sharp, percussive sound, like the sound of an explosion or gun; bang

Synoniemen

schuw

angstig

😨

benepen

😨

vreesachtig

beschroomd

schroomvallig

beducht

bezorgd

ongerust

😟

bevreesd

bekommerd

verlegen

woelig

zorgelijk

kleinzielig

huiverig

beangstigen

bedeesd

bevangen

druk

gejaagd

laf

maken

onrustig

rusteloos

timide

Uitgesproken als (IPA)

/bɑŋ/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch banghe, from be- + anghe. The latter word is an adverbial form of enge (“narrow, confined”), compare angst (“fear”). See also Middle Low German bange, Middle High German bange, German bang, West Frisian bang.

Zinnen

Ik ben bang voor een vals gevoel van veiligheid .

I fear a false sense of security.