band

Betekenis (Engels)

1. (masculine) bond, connection, relationship, liaison, tie (attachment, as in a relation)
2. (masculine) band (all English senses, above, except for group of musicians)
3. (masculine) ribbon or object of similar shape
4. (masculine) ribbon or object of similar shape
5. (masculine) ribbon or object of similar shape
6. (masculine) ribbon or object of similar shape
7. (masculine) interval relating to frequency or wavelength in electromagnetic phenomena
8. (masculine) interval relating to frequency or wavelength in electromagnetic phenomena
9. (masculine) bank (the bank of a pool table)

Synoniemen

reep

strook

streep

lint

🎀

muziekkorps

strip

wapenbalk

windsel

binding

orkest

deel

verbinding

boekdeel

volume

stootband

omboordsel

boordsel

orkestbak

orkestra

afbinding

bende

binddraad

boord

elastiek

haal

kant

ligament

luchtband

muziekgroep

muziekkapel

pneumatiek

rand

riem

schrap

schreef

streek

zoom

autoband

Uitgesproken als (IPA)

/bɑnt/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: bant

Overgenomen van Old Dutch: *band

Verwant aan Oudhoogduits: bant

Verwant aan Old Saxon: band

Verwant aan Old Frisian: band

Verwant aan Oudengels: bænd

Geleend van Engels: band

In summary

Inherited from Middle Dutch bant, from Old Dutch *bant, from Proto-West Germanic *band, from Proto-Germanic *bandą. Compare Old High German bant, pant n, Old Saxon band, Old Frisian band n (and a closely related form Old English bænd, bend with umlaut from *bandiz). A verbal noun with ablaut to binden (“to bind”).

Zinnen

De band kreeg een staande ovatie na hun optreden .

The band received a standing ovation after their performance.