aanhouden

Betekenis (Engels)

1. (transitive) to arrest
2. (transitive) to hail (a cab); to stop (someone in order to ask a question)
3. (transitive) to keep up, keep on, maintain
4. (intransitive) to be ongoing, to persist
5. (transitive) to keep on, to continue wearing (clothing)
6. (transitive) to maintain in employment, to keep hired
7. (Suriname) to wait on a telephone call

Concepten

aanhouden

uitstellen

verdagen

arresteren

verschuiven

stoppen

beklijven

duren

standhouden

voortduren

inrekenen

in verzekerde bewaring nemen

tegenhouden

wenken

blijven

doorgaan

verder gaan met

vervolgen

voortgaan

voortzetten

afwisselen

schelen

uiteenlopen

variëren

verschillen

werken

achteruitgaan

achteruitlopen

afstaan

terrein verliezen

terugdeinzen

teruggaan

teruglopen

toegeven

verlopen

wijken

in hechtenis nemen

tot stilstand brengen

weerhouden

oppakken

vasthouden

keren

stilleggen

stilzetten

stuiten

afbreken

opbreken

opheffen

staken

stelpen

stopzetten

blijven aandringen

verdrijven

afdanken

afmonsteren

doorsturen

doorzenden

heruitzenden

ontslaan

ontzetten

refereren

reflecteren

retourneren

royeren

spiegelen

terugbezorgen

teruggooien

terugkaatsen

terugsturen

terugwerpen

terugwijzen

uitdrijven

verjagen

verwijzen

weerkaatsen

weerspiegelen

wegdrijven

wegjagen

vertragen

zijn

vatten

rekken

verlengen

gevangenzetten

plaatsen

aanklampen

doorzetten

opschorten

staande houden

verhinderen

omklemmen

reserveren

continueren

handhaven

volharden

volhouden

Met koppelteken als

aan‧hou‧den

Uitgesproken als (IPA)

/ˈaːnɦɑu̯də(n)/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch aenhouden. Equivalent to aan + houden.