wald

Betekenis (Engels)

Verb

To govern; inherit.

Noun

1. (UK, countable, dialectal, uncountable) Power; strength.
2. (UK, countable, dialectal, uncountable) Command; control; possession.

Noun

Forest; woods.

Uitgesproken als (IPA)

/wɔːld/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels: walden

Overgenomen van Oudengels: wealdan

Verwant aan Duits: walten

Verwant aan Deens: -

Verwant aan IJslands: valda

Verwant aan Litouws: valda

Verwant aan Litouws: valdyti

Overgenomen van Middelengels: wald

Overgenomen van Oudengels: weald

Verwant aan Duits: Gewalt

Verwant aan Zweeds: våld

Overgenomen van Middelengels:

In summary

From Northern Middle English walde, from Old English wealdan (“to rule, control, determine, direct, command, govern, possess, wield, exercise, cause, bring about”), from Proto-West Germanic *waldan, from Proto-Germanic *waldaną (“to reign”), from Proto-Indo-European *waldʰ- (“to be strong, be powerful, prevail, possess”).
Cognates
Cognate with German walten (“to prevail, reign, dominate”), Danish volde (“to cause”), Icelandic valda (“to cause”), Lithuanian valda (“land property”), Lithuanian valdyti (“to rule”).