month

Betekenis (Engels)

  1. A period into which a year is divided, historically based on the phases of the moon.
  2. A period of 30 days, 31 days, or some alternation thereof.
  3. (in-plural, obsolete) A woman's period; menstrual discharge.

Concepten

maand
augustus
bloeimaand
februari
grasmaand
herfstmaand
hooimaand
juli
juni
lentemaand
maan
🌔
maart
mei
oktober
oogstmaand
september
sprokkelmaand
wijnmaand
zomermaand

reinigingsmaand

regenmaand

schrikkelmaand

kortemaand

april
m
Synoniemen

moon
A2
🌔
Moon
A2
🌔
day
A1

hour of birth

calendar month
lunar month
June
B2
May
A1
April
B1
August
B2
February
C1
ides
46k
July
B2
March
B1
October
B2
season
B1
September
B2
crescent moon
🌙
new
A1
🆕
nones
june
B2

october

mar.

sun
A2
🌞
menstrual period
birthdate

next month

jun.
30k
mo.

september

harvest time
lunation

july

monthly
C1
Vertalingen

mois
mes
mese
Monat
mês

μήνας

mes
mensis
ay
🌔
meh
شهر

mes

heyv
🌔
hîv
🌔
Frequentie

A2
Uitgesproken als (IPA)
/mʌnθ/
Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels
month
Overgenomen van Oudengels
mōnaþ
Verwant aan Schots
moneth
Verwant aan Noord-Fries
muunt
Verwant aan Saterfries
Mound
Verwant aan Nederlands
Nederlands
maand
Verwant aan Duits
Duits
Monat
Verwant aan Deens
-
Verwant aan Noors - Bokmål
måned
Verwant aan Noors - Nynorsk
-
Verwant aan Zweeds
månad
Verwant aan IJslands
mánuði
Verwant aan Latijn
mēnsis
Verwant aan Oudgrieks
μήν
Verwant aan Armeens
ամիս
Verwant aan Oudiers
mí
Verwant aan Kerkslavisch
мѣсѧць
In summary

From Middle English mon(e)th, from Old English mōnaþ, from Proto-West Germanic *mānōþ, from Proto-Germanic *mēnōþs (“month”), from Proto-Indo-European *mḗh₁n̥s (“moon, month”), probably derived from *meh₁- (“measure”) with moon-cycles being used to measure time. Related to moon.

Verbeter je uitspraak

Notes

Sign in to write sticky notes
Engels