hath

Betekenis (Engels)

Verb

third-person singular simple present indicative of have

Noun

Alternative form of hauth (“unit of measure”).

have

• Verb
• Noun
• Noun

Lees verder

Vertalingen

هاث

hat

Uitgesproken als (IPA)

/hæθ/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels: hath

Overgenomen van Oudengels: hæfþ

Verwant aan Saterfries: häd

Verwant aan Fries: hat

Verwant aan Nederlands: heeft

Verwant aan Afrikaans: het

Verwant aan Duits: hat

In summary

From Middle English hath, heth, hafth, hefth, from Old English hæfþ, hafaþ (“has”), from Proto-Germanic *habaiþi (“has”), equivalent to have + -th. Cognate with Saterland Frisian häd (“has”), West Frisian hat (“has”), Dutch heeft (“has”), Afrikaans het (“has, have”), German Low German hett (“has”), German hat (“has”).