expand

Betekenis (Engels)

1. To change (something) from a smaller form or size to a larger one; to spread out or lay open.
2. To increase the extent, number, volume or scope of (something).
3. To express (something) at length and/or in detail.
4. To rewrite (an expression) as a longer, yet equivalent sum of terms.
5. To become, by rewriting, a longer, yet equivalent sum of terms.
6. To multiply both the numerator and the denominator of a fraction by the same natural number yielding a fraction of equal value
7. To change or grow from smaller to larger in form, number, or size.
8. To increase in extent, number, volume or scope.
9. To speak or write at length or in detail.
10. To feel generous or optimistic.

Concepten

uitbreiden

uitzetten

vergroten

toenemen

ontvouwen

uitspreiden

ontplooien

uitdijen

uitwerken

openzetten

factoriseren

ontbinden in factoren

zich uitbreiden

afwikkelen

besmeren

doorsmeren

ontrollen

ophouden

rekken

smeren

spreiden

strekken

uitbouwen

uitrollen

uitsteken

uitstrekken

verdunnen

versnijden

verwateren

ontwikkelen

lichaam

uitbonden

uitplooien

uitweiden

opentrekken

elaboreren

vermeerderen

breiden

dilateren

expanderen

groeien

loskomen

verruimen

zwellen

Uitgesproken als (IPA)

/ɛkˈspænd/

Etymologie (Engels)

Recorded in Middle English since 1422 (as expanden, expaunden), from Anglo-Norman espaundre, from Latin expandere present active infinitive of expandō (“to spread out”), itself from ex- (“out, outwards”) + pandō (“to spread”). Doublet of spawn.