attire

Betekenis (Engels)

Noun

1. (countable, uncountable) One's dress; what one wears; one's clothes.
2. (countable, uncountable) The single horn of a goat, deer or stag.

Verb

To clothe or adorn.

Concepten

kleding

kleden

👗

omkleden

aankleden

👗

staan

kledij

kleren

japon

tooien

dracht

jurk

👗

kledingstuk

uitdossen

opleggen

overtrekken

pleisteren

stukadoren

tooi

DoS

kleertjes

aanbrengen

hertengewei

aandoen

aannemen

aantrekken

accepteren

🉑

bekleden

bepleisteren

costuum

gewaad

goed

👍

klederdracht

ontvangen

opbrengen

Synoniemen

dress

👗

clothes

garb

costume

apparel

clothing

array

suit

clothe

garment

raiment

wear

outfit

vesture

fit

habiliment

dress up

prink

trappings

get-up

trick up

get up

fig out

gussy up

deck up

fig up

tog up

deck out

caparison

fancy up

rig out

trick out

trim

toilette

uniform

tog

tog out

vest

put on

equipment

rig

overdress

habit

toilet

🚽

robe

dressing up

dressing

doll

bundle up

antler

Vertalingen

Kleidung

kleiden

👗

atavío

abbigliamento

anziehen

traje

bekleiden

👗

vestir

vestire

👗

vestuário

vêtement

traje

ενδυμασία

Uitgesproken als (IPA)

/əˈtaɪɚ/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels: atyren

Verwant aan Duits: Zier

Verwant aan Oudnoors: tírr

In summary

The verb is from Middle English atyren, atiren, from Old French atirier (“to equip”), from a- + tire (“rank”), akin to German Zier (“ornament”) and Old Norse tírr (“glory, renown”).
The noun is from Middle English atir, from the verb.