gebruik

Reikšmė (anglų kalba)

Noun

1. (neuter) use
2. (neuter) custom, practice

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of gebruiken:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of gebruiken:
3. (form-of,imperative) inflection of gebruiken:

Sinonimai

gewoonte

usance

zede

toepassing

aanwensel

hebbelijkheid

gewenning

benutting

traditie

nut

genot

aanwending

inzet

rite

werk

verbruik

gebruikmaking

manipulatie

gedragspatroon

appel

🍎

baan

🛣️

bediening

behandeling

beroep

ceremonie

consumptie

emplooi

hantering

manier

plechtigheid

regres

Brūkšnelis kaip

ge‧bruik

Tariama kaip (IPA)

/ɣəˈbrœy̯k/

Etimologija (anglų kalba)

From Middle Dutch gebruuc. Equivalent to a deverbal from gebruiken.

Sakiniai

Je moet de wc schoon achterlaten na gebruik .

Po naudojimo turite palikti tualetą švarų.

Het tweede punt heeft betrekking op het gebruik van de financiële middelen .

Antrasis punktas yra susijęs su finansinių išteklių naudojimu.

Ik gebruik altijd verse groenten uit onze groentetuin .

Aš visada naudoju šviežias daržoves iš mūsų daržovių sodo.

Ik gebruik de Villo! fietsen om mij te verplaatsen in Brussel .

Aš naudoju „Villo“! Važiavimas dviračiu judėti Briuselyje.

Wij moeten op absoluut verantwoorde wijze hiervan gebruik maken: dat is ons doel .

Turime tai naudoti absoliučiai atsakingai: tai yra mūsų tikslas.