gelijk

Signification

Adj

1. equal, like, alike
2. equal, equivalent

Adv

immediately, at once

Conj

1. (Belgium,archaic) like, such as
2. (Belgium,archaic) as, just like, just as, the way that

Noun

1. (neuter,uncountable) right, justice
2. (neuter,uncountable) correctness

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of gelijken:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of gelijken:
3. (form-of,imperative) inflection of gelijken:

Prononcé comme (IPA)

/ɣəˈlɛi̯k/

Étymologie

Inherited from Middle Dutch gelijc, from Old Dutch gilīk, from Proto-West Germanic *galīk, from Proto-Germanic *galīkaz.

Phrases

Hebben ze misschien allebei gelijk ?

Ont-ils peut-être les deux raisons?

Hij heeft absoluut gelijk .

Il a absolument raison.

Dan zouden we in een samenleving leven waarin mannen en vrouwen gelijk zijn .

Ensuite, nous vivrions dans une société dans laquelle les hommes et les femmes sont égaux.

Voorzitter , jammer genoeg heeft de rapporteur gelijk .

Le président, malheureusement, le Rapporteur a raison.

De ontwikkelingslanden zijn niet allemaal gelijk .

Les pays en développement ne sont pas tous égaux.