vlees

Significado (Inglés)

1. (neuter) meat
2. (neuter) flesh

Conceptos

carne

🥩

pulpa

anatomía

físico

cuerpo humano

soma

Sinónimos

lichaam

rundvlees

vis

🐟

vruchtvlees

menselijk lichaam

soma

vlees op de botten

vleessoort

vast voedsel

lulvent

Traducciones

Fleisch

🥩

meat

🥩

carne

🥩

carne

🥩

viande

🥩

carn

🥩

flesh

🥩

chair

🥩

κρέας

et

🥩

لحم

🥩

carō

caro

🥩

σάρκα

Pronunciado como (IPA)

/vleːs/

Etimología (Inglés)

Heredado de neerlandés medio: vlêesch

Heredado de Old Dutch: flēsc

In summary

From Middle Dutch vlêesch, from Old Dutch flēsc, from Proto-West Germanic *flaiski.

Oraciones

Ik heb het vlees gebakken in de pan .

Horneé la carne en la sartén.

Ellen gaat iedere ochtend brood bij de bakker en vlees bij de slager halen .

Ellen va a la panadería y la carne del carnicero todas las mañanas.