team

Bedeutung (Englisch)

team (group of people)

Konzepte

Abteilung

Detachement

Mannschaft

abteilung

detachment

gruppe

Team

Stab

Gruppe

Raumschiffbesatzung

Haufen

Kolonne

Besatzer

Synonyme

afdeling

detachement

ploeg

groep

groepering

equipe

gezelschap

bemanning

elftal

teamlid

Geschlecht

Kastrieren

Ausgesprochen als (IPA)

/tiːm/

Etymologie (Englisch)

Borrowed from English team, from Middle English teme, from Old English tēam (“child-bearing, offspring, brood, set of draught animals”), from Proto-West Germanic *taum, from Proto-Germanic *taumaz (“that which draws or pulls”), from Proto-Germanic *taugijaną, *tugōną, *teuhōną, *teuhaną (“to lead, bring, pull, draw”), from Proto-Indo-European *dewk- (“to pull, lead”). Doublet of toom.

Sätze

Het toernooi was net begonnen , maar het team moest al naar huis .

Das Turnier hatte gerade begonnen, aber das Team musste nach Hause gehen.

Het team had in een half jaar het project voltooid .

Das Team hatte das Projekt in sechs Monaten abgeschlossen.

De spits van het team scoorde twee keer in de wedstrijd .

Der Stürmer des Teams erzielte im Spiel zwei Treffer.