tand

Bedeutung

1. (masculine) natural tooth, more specifically incisor
2. (masculine) artificial object of similar shape and/or purpose, as on a cartwheel

Geschlecht

♂️ Männlich

Ausgesprochen als (IPA)

/tɑnt/

Etymologie

From Middle Dutch tant, from Old Dutch tant, from Proto-West Germanic *tanþ, from Proto-Germanic *tanþs, from Proto-Indo-European *h₃dónts.

Sätze

De tandarts heeft een vulling gezet in mijn tand .

Der Zahnarzt hat meinen Zahn gefüllt.

Een bekende truc om je tand te trekken is door middel van een draadje dat je aan de klink van de deur bevestigd .

Ein bekannter Trick, um Ihren Zahn zu ziehen, ist mit einem Faden, den Sie am Türriegel befestigen.