uitbraak

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine) outbreak, esp. of diseases
2. (feminine) breakout, escape

Verb

first-person singular dependent-clause present indicative of uitbraken

Koppelteken as

uit‧braak

Uitgespreek as (IPA)

/ˈœy̯t.braːk/

Etimologie (Engels)

From uitbreken. Equivalent to uit + braak.

Sinne

Wat we wel weten , is dat er iets heel vreemds is aan deze uitbraak .

What we do know is that there is something very strange about this outbreak.