taal

Betekenis (Engels)

1. (countable,feminine) language (form of communication consisting of vocabulary and grammar)
2. (feminine,uncountable) language (capability to communicate with words)
3. (feminine,uncountable) language (means or manner of expression)
4. (countable,feminine,uncountable) language (specific lect or jargon)
5. (feminine,uncountable) language (particular words of a text or speech act)

Geslag

♀️ Vroulik

Uitgespreek as (IPA)

/taːl/

Etimologie (Engels)

From earlier tale, from Middle Dutch tāle, from Old Dutch *tala, from Proto-West Germanic *talu, from Proto-Germanic *talō. Compare Danish tale.

Sinne

Ik ga nu verder in mijn eigen taal .

I shall continue in my mother tongue.

Een nieuwe taal leren is niet gemakkelijk .

Learning a new language is not easy.

Nederlands is een mooie taal .

Dutch is a beautiful language.

Ze zeggen dat een duizendtal woorden voldoende is om je in een vreemde taal te behelpen .

They say that a thousand words is enough to help you in a foreign language.