storm

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) storm; a wind scale for very strong wind, stronger than a gale, less than a hurricane
2. (masculine) assault, storming

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of stormen:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of stormen:
3. (form-of, imperative) inflection of stormen:

stormen

• Verb
• Noun

Lees meer

Sinonieme

onweer

stormwind

donderbui

orkaan

onweersbui

rukwind

Vertalings

storm

Sturm

tempête

tempestade

tormenta

tempestad

tempesta

tempesta

orage

fırtına

tempest

θύελλα

bora

bufera

Uitgespreek as (IPA)

/stɔrm/

Etimologie (Engels)

Geërf van Middle Dutch: storm

Geërf van Old Dutch: *storm

In summary

From Middle Dutch storm, from Old Dutch *storm, from Proto-West Germanic *sturm, from Proto-Germanic *sturmaz.

Sinne

Er was veel schade na de tropische storm .

There was a lot of damage after the tropical storm.

Zijn paraplu had geen effect in de storm aangezien hij na een paar minuten al stuk was .

His umbrella had no effect in the storm as it broke after just a few minutes.

Hoewel voorspeld , kwam het begin van die storm toch onverwacht .

Although predicted, the onset of that storm came unexpectedly.