stuk

(Engels)

Noun

1. (neuter) a piece, part, share (of a whole)
2. (neuter) a theatrical piece, play, skit
3. (neuter) a document (especially official)
4. (neuter) a playing piece
5. (neuter) a playing piece
6. (colloquial, neuter) a hottie, babe, attractive person (of any gender)

Adj

broken, rendered useless; out of order

Uitgespreek as (IPA)

/stʏk/

Etimologie (Engels)

Geërf van Middle Dutch: stucke

Geërf van Old Dutch: *stukki

Verwante met Duits: Stück

Verwante met Engels: steck

In summary

From Middle Dutch stucke, stuc, from Old Dutch *stukki, from Proto-West Germanic *stukkī, from Proto-Germanic *stukkiją. Cognate with German Stück, dialectal English steck and borrowed shtick. Doublet of stuc.

Sinonieme

deel

onderdeel

klinker

baksteen

steen

🪨

tichel

bouwsteen

part

brok

blok

gedeelte

Part

toneelstuk

schoonheid

schone vrouw

schone

reep

fragment

fraaiheid

artikel

bestanddeel

component

iets moois

knapheid

muntstuk

🪙

optreden

papier

pion

schouwspel

hap

klomp

vrouw

👩

liefje

werk

object

geldstuk

🪙

opstel

bedrijf

onbenulligheid

fractie

spaander

portie

rantsoen

akte

rol

schatje

scherf

exemplaar

elk

document

Sinne

Dit gaat een stuk moeilijker worden .

This is going to be more difficult.

Ontbijt is meestal een stuk eerder dan dit dacht ze .

Breakfast is usually a lot earlier than this she thought.

Zijn paraplu had geen effect in de storm aangezien hij na een paar minuten al stuk was .

His umbrella had no effect in the storm as it broke after just a few minutes.

De snelheid werd op dat stuk constant overschreden .

The speed was constantly exceeded on that piece.

Onze droogkast is weeral stuk .

Our dryer is broken again.

Hij dacht dat zijn scheerapparaat stuk was , maar hij was gewoon vergeten om de stekker erin te steken .

He thought his shaver was broken, but he just forgot to plug it in.