munt

(Engels)

Noun

1. (feminine) coin
2. (feminine) currency
3. (feminine) tails (side of a coin)
4. (feminine) mint (institution)

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, second-person, singular, third-person) inflection of munten:
2. (form-of, imperative) inflection of munten:

munten

• Verb
• Noun

Lees meer

Teenoorgestelde van

kop, kruis

Uitgespreek as (IPA)

/mʏnt/

Etimologie (Engels)

Geërf van Middle Dutch: munte

Geërf van Old Dutch: munita

Geërf van Middle Dutch: mente

In summary

From Middle Dutch munte, from Old Dutch munita, from late Proto-West Germanic *munit (“coin”).

Sinonieme

geldstuk

🪙

muntstuk

🪙

pepermunt

kruizemunt

penning

specie

valuta

jeton

munteenheid

munten

op

🆙

Sinne

We moeten bijzonder kritisch naar de gezamenlijke munt kijken .

We need to look very critically at our common currency.

De invoering van een gemeenschappelijke munt komt op z'n minst te vroeg .

The introduction of a single currency is too soon to say the least.