afloop

Betekenis (Engels)

Noun

ending, result, termination

Verb

first-person singular dependent-clause present indicative of aflopen

Sinonieme

uitkomst

einde

gevolg

voortvloeisel

uitvloeisel

resultaat

voleinding

slot

🔒

eind

🔚

uiteinde

besluit

staartzijde

afwatering

staartkant

consequentie

eindresultaat

overlijden

💀

succes

uitslag

uitweg

voltooiing

welslagen

vervaltijd

beeindiging

Vertalings

end

🔚

Ende

🔚

result

Ergebnis

Resultat

Erfolg

resultado

conclusão

fin

🔚

expiration

résultat

resultado

aboutissement

outcome

expiración

Uitgespreek as (IPA)

/ˈɑf.loːp/

Etimologie (Engels)

Deverbal from aflopen. Equivalent to af (“off”) + loop (“course”).